donderdag 31 mei 2007

Mijn twijfels

Francisco van Jole beschrijft in zijn blog ‘2525’ wat het onderwerp van zijn tv-programma ‘Is dat eigenlijk wel zo?’ van morgen zal zijn: is dat geloven in een God wel zo nuttig.
Laat ik eerst zeggen dat dat programma (ik heb er vorige week de eerste aflevering van gezien) het in zich heeft, uit te groeien tot een fantastisch programma. Voorwaarden zijn dat er elke week iets nieuws gebracht wordt, en dat de presentator erin slaagt zijn licht aanstootbare beelden op de meest gewone (i.e. op de meest ‘Engelse’, ik weet niet hoe ik het moet uitdrukken; op de meest non-Hilversumse) manier aan te kondigen en te begeleiden. Het moet niet zo zijn dat de presentator, zoals hij bijvoorbeeld afgelopen weekend nog deed, in zijn blog meedeelt dat het programma wel degelijk in de top 10 van dit of dat lijstje terecht is gekomen. Eigen roem riekt, en dat moeten we niet hebben natuurlijk.
Ikzelf zou voor het onderwerp dat er morgen aankomt, een ander ‘format’ gekozen hebben. Ik zou een atheïst van het slag Kousbroek of Karel van het Reve (maar die leeft niet meer) aan het woord laten. En ik zou een theoloog uit Elburg of Nieuw-Buinen, of een goedgebekte priester uit Limburg aan het woord laten. Vragen: u gelooft (niet) in een God. Waarom is dat? U bidt (niet). Waarom? Enzovoorts. De twee gaan niet met elkaar in discussie, maar vertellen onafhankelijk van elkaar hun verhaal. Klaar. Einde programma.
Maar dat is geen televisie, dat is radio! Ja, dat is radio. So what? Als je een boodschap hebt, moet je die boodschap op de meest simpele manier vertellen.
Want dat vergat ik net te zeggen: het moet niet om de techniek en om die schermen enzovoorts gaan. Zo gauw je erbuiten kunt, laat je die dingen weg. Dat komt je boodschap ten goede.

woensdag 30 mei 2007

Peccata mundi

Het stoort je niet bij Bach: de jezuschristus-rijmelarij. Als je z’n Hohe Messe beluistert, zoals ik vanmiddag nog heb gedaan, geniet je alleen maar. Maar het stoort je wél bij, noem maar een andere naam, Duruflé. Als daar een bariton of een koor ‘Peccata mundi’ begint te zingen, dan stoort je het leugenachtige, het valse dat in de tekst zit.
Ik ken Duruflé z’n biografie niet, maar zou het kunnen komen doordat Duruflé al die dingen ook echt gelooft?

dinsdag 29 mei 2007

Productieproces











Surrealisme


‘Haar mollige figuur, las ik laatst in een woordenboek Nederlands-Engels.’
‘En wat was de vertaling?’
‘Her full figure.’
‘Dat klinkt nog niet zo gek, Ben! Ik zou liever een full figure hebben dan een mollig figuur.’
‘Ja, maar het viel me op dat ze er niet ook een mannelijk equivalent bij hadden. Een mollige jongen bijvoorbeeld.’
‘A chubby boy, bedoel je.’
‘Ja, zo’n jongen komt er altijd slechter van af dan een dame.’
‘Dat komt door de schilderkunst. Die dames met hun full figure kennen we van Rubens. Dat vinden we mooie dames. Er zijn geen schilderijen van ongeveer even dikke jongens. Daarom zie je elke zaterdagochtend die mannen joggen.’
‘Ik geloof dat ik je begrijp, Sarah.’
‘Je kunt het van een woordenboek niet vragen, maar wat zou de vertaling zijn van: zij heeft een mollig karakter?’
‘Een móllig karakter? Daar zeg je me wat. A fleshy, nee. A round-hearted of zoiets?’
‘Een mollig karakter is een sensueel karakter, met iets extra.’
‘Aha. Ik denk niet dat er in Engeland veel vrouwen rondlopen met een mollig karakter. Dus daar hebben ze geen woord voor. De Russen hebben geen woord voor pols, of voor de kleur blauw.’
‘Dus de Russen dragen armhorloges?’
‘Ja.’
‘Dat klinkt niet zo gek. Wij dragen om onze polsen armbanden tenslotte. Dat brengt me op Magritte’s schilderij van die paar losse ogen, die losse neus en die losse lippen.’
‘Oja.’
‘Ik heb in de Stichting in Heiloo gezeten, hè, en daar hadden we ook arbeidstherapie. Moesten we schilderen. Creatief zijn. Dus wat doe ik? Ik schilder één groot oog, met ooghaartjes enzovoorts, maar ik concentreerde me op dat oog. Ik dacht: dan doe ik later het ander oog wel, en de hele rest.’
‘En dat was natuurlijk niet de bedoeling.’
‘Nee, de arbeidstherapeut kwam naar me toe en zei: wat doet u nu, mevrouw Harder! Hij wilde dolgraag dat we die surrealistische yin en yang dingen gingen maken.’
‘Surrealisme, my foot!’
‘Dat vind ik ook. Die dromerige onzin maakte hij zelf namelijk ook.’

zondag 27 mei 2007

Rijmpje

Ik probeer het wel
en het lukt ook op zich,
maar het wordt bij mij steeds
dit soort gedich.

zaterdag 26 mei 2007

Menschentypen

Op de terugweg naar huis, een paar maanden geleden, moest ik bij het station van Alkmaar een kwartiertje wachten op de bus naar Egmond. Daar stonden we dan, met zijn achten of zijn tienen. Er was ook een jong gezinnetje bij van moeder, vader en een kind van drie of vier jaar.
Terwijl ik tegen niemand in het bijzonder opmerkte dat het koud voor de tijd van het jaar was en dat het zeer verstandig was geweest, dat ik ’s ochtends een das onder mijn winterjas had aangetrokken, viel me opeens een figuur op, op een naastliggend perron.
Voordat ik verder ga, moet ik opmerken dat ik een liefhebber van de typologie ben. Typologie is de Wetenschap der Menschentypen. Dus ik zie een man staan, en ik probeer te schatten wat voor soort man die man is. Wij typologen vragen het die man niet. Wij raden, in stilte. Voorbeeldje. Aan de soort mantel die een man draagt, kun je concluderen dat hij een ex-aannemer is. Je probeert ook iets te zien van zijn handen. Hebben die eelt of niet. Misschien een geblutste nagel? Op zijn gezicht ligt een zekere verbittering, constateer je. Dus is hij failliet gegaan. Of misschien zijn er problemen met een onwillige zoon of dochter. Of misschien heeft hij zojuist zijn Mercedes moeten verkopen. Misschien moest dat van zijn vrouw! Zo’n verbittering zit er in die man.
Ik kijk naar de mensen zoals ik kijk naar de kraaien en meeuwen, die elke dag te zien zijn op het grasveldje voor mijn huis. Let op, dat is ook interessant, hoor! Je kunt niet concluderen tot seriemoordenaarschap of gehuwd pastorschap of tot een onduidelijke typering met maar één kenmerk: een ontslag, wegens onbekwaamheid, door een middelgrote winkel in tapijtstoffen of wasmachines. Zo dramatisch is het niet: daar zijn die vogels te klein voor. Maar ze blijven leuk om naar te kijken.
Zo zitten er een paar roekoe-duiven onder mijn dak, en elke ochtend om zeven uur beginnen ze wakker te worden, roekoe-roekoe roepend. Ik heb geen wekker nodig. Ik sta op, en zeg prevelend: ‘Zo jongens. Zijn jullie ook weer op?’ Roekoe. ‘Het is nog maar tien voor zeven, hoor.’ Roekoe. ‘Je had best nog even kunnen blijven liggen.’ Roekoe roekoe. ‘Zou het vandaag een beetje leuk weer worden?’ Roekoe. ‘Eerlijk zeggen. Niet er omheen draaien.’ Roekoe roekoe, enzovoorts. Ik wil maar zeggen, zo begin ik mijn dag.
Op het gezicht van de figuur die ik wil beschrijven, stond geen aandacht voor de schone kunsten gebeiteld. Er stond op te lezen: ik kom net uit de kroeg, en daar ga ik zometeen ook weer snel naartoe. Zo ging hij ook gekleed: slobberige spijkerbroek. Afgetrapte schoenen. In zijn linker oorlel zat een ringetje. Vettige, donkere haardos. Vast stond dat de man, ongeveer dertig jaar oud, niet getrouwd of samenwonend was.
Nu eens raden naar zijn interesses. Raden naar zijn beroep leek me simpel: werkloos. Geen werkgever wil zo’n stuk gedarmte in zijn bedrijf.
Het enige waar de man naar keek, was het kind van het jonge gezinnetje. Het kind deed aftelsprongetjes: ‘Kijk, mam. Nou doe ik drie! Nou twee! Nou één!’ Daar keek de man naar, vanuit zijn lodderige oogkassen. Niet met enige werkelijke interesse (‘Wat leuk dat dat meisje al kan tellen’), maar meer uit begeerte. Maar net toen ik had besloten tot kinderverkrachterschap, kwam bus honderdzoveel aanrijden, zijn bus, waar hij instapte, en zo verdween weer een exemplaar uit mijn verzameling.

Ongemak


Een versleten heup, zegt Sarah. Kun jij niet even voor mij naar de apotheek gaan? Ik zeg, ridderlijk: ‘Al was het Spanje of Eindhoven. Voor jou doe ik alles!’

Weinig kustvaart

Ik kom oom Louis elke dag tegen. Hij loopt achter een rollator, is al 86 jaar. Hij loopt elke dag van het bejaardenhuis naar het strand, en weer terug. Ik zeg dan: ‘Was het nog wat?’ Hij: ‘Weinig. Geen kustverkeer.’

vrijdag 25 mei 2007

Netwerk

Dat kunnen ze bij Netwerk goed. Ze hebben één presentator en twee camera’s. Want waarom zou je het op een gemakkelijke, ordentelijke manier doen, nietwaar? Met één camera. Werken met maar één camera is natuurlijk veel te saai, veel te goedkoop.
Ik heb zitten turven. Het gaat 6 van de 10 keer mis. Bijvooorbeeld bij de afkondiging van het programma. Die luidt ongeveer: ‘Vanavond nog meer actualiteiten bij Nova/Den Haag Vandaag. Ik wens u nog een prettige avond.’ Dat is een kunstje van niets, als je maar één camera hebt. Daar kijk je in, en je lepelt die paar zinnetjes op.
Twee camera’s plus een regiepost geven toch meer problemen. Hij zegt eerst in camera 1: ‘Vanavond nog meer actualiteiten bij Nova/Den Haag Vandaag. Ik’ en vervolgens zwenkt het verbaasde hoofd van de presentator naar camera 2: ‘Wens u nog een prettige avond.’
Het is dat precieze mis timen, ter lengte van één lettergreep, dat mij altijd veel plezier bezorgt.

Zelfmoordcabines.

Bouw zelfmoordcabines. De zelfmoordenaar komt binnen en wordt direct gefotografeerd. Dat is om misbruik te voorkomen. Hij neemt plaats voor een scherm dat zegt: ‘Wilt u zelfmoord plegen?’ Je kunt op ja of op nee drukken. Als je op nee drukt, komt er een tekst: ‘Verlaat deze ruimte. Er zijn wachtenden. Nog veel plezier in uw verdere leven.’
Als je op ja drukt, komt er: ‘Wilt u uw laatste woorden wereldkundig maken?’ Druk je op ja, dan komt er ‘U heeft 2 minuten spreektijd. Spreekt u kalm en rustig in de microfoon.’ Dat doe je, en dan komt er ‘Wilt u nog steeds zelfmoord plegen?’ Dat wil je nog steeds natuurlijk. ‘Trek dan uw schoenen uit. Steek uw voeten in de metalen voetsteunen. Trek de gespen vast. Er verschijnen nu twee rode knoppen, links en rechts van dit scherm. Druk ze allebei tegelijk in.’
Het zou geweldig helpen, dat staat vast. De zelfmoordenaar hoeft niet meer te knoeien met botte messen of met slaapmiddelen, hij hoeft ook het spoor niet meer op of tegen een boom te rijden. Hij gaat naar de zelfmoordcabine in zijn wijk en laat zich snel en veilig elektrocuteren.
Sarah vraagt me nog of er geen aanzuigende werking vanuit zal gaan. Ik stel haar gerust.

Cassius Clay.


Ik sta altijd vroeg op en ga gelijk aan de slag. Dat aan de slag gaan moet u zo zien. Ik stap in mijn nakie op mijn hometrainer, stap er gelijk weer af omdat ik denk: je bent een lul de behanger, jongen. Eerst je kop wassen, dan kleren aantrekken, dan je pillen innemen, een ontbijtje klaarmaken, een shagje roken en dan pas op de hometrainer. Dat is de officiële volgorde. Maar soms weet ik niet wat ik doe ’s ochtends, en dan fiets ik naakt een bergrit in de Tour de France, met het buitenblad.
Het leven van de eenzame man wiens leven is verwoest. Ik heb nooit een vrouw gekend, ik ben nooit verliefd geweest, ik durf ook niet naar de hoeren. Ik heb wel eens bij een bushalte gestaan, in gezelschap van diverse dames van mijn leeftijd, knipogend zeggende: ‘Ik ben ook heteroseksueel’, maar van enig effect was geen sprake. De dames wensen zulke openhartigheid niet, zij wensen gekontjebonkt te worden door indifferente hunks die in het weekend halve marathons lopen.
Elke ochtend maak ik een wandeling door het dorp. Die wandeling gaat via een vaste route, opdat ik nooit voor verrassingen kom te staan. Ik loop eerst zuidwaarts, door de nieuwbouwwijk. Dan beklim ik de duintrap van het Blaarduin. Boven gekomen rust ik even uit, want ik heb etalagebenen. Dan ga ik in dalende lijn naar de Weth. Blondweg, waar het weer klimmen is, want we bevinden ons hier midden in de duinen. Op het hoogste punt aangekomen rust ik weer uit, ga linksaf de bossen in, die ik ook volgens een vast patroon doorkruis. Dan kom ik uit bij café De Ghuldene Corff en de rest van de bewoonde wereld, en dan is het nog maar een klein stukje terug naar huis. Ik doe deze wandeling al ruim negen jaar, elke dag, en mij is nog nooit iets overkomen.
Tot gisterochtend. Ik zag op de Weth. Blondweg een vrouw, of laat ik het in de goede volgorde vertellen. Ik zag een hondje, een grijscrème vuilnisbakje, dat op me toerende en me in mijn broekspijpen greep. Toen pas zag ik de vrouw. Ze was van mijn leeftijd. Ze verontschuldigde zich: ‘O sorry, meneer! Gijs, ga af, rotbeest!’ Gijs liet los en ging dwaas hollend op zoek naar verdere vijanden, die achter elke pol helmgras schuil konden gaan.
Ik glimlachte wat en ze zei: ‘Dat is Gijs, hè.’ We praatten nog wat, over de diverse kruisingen van hondenrassen die tot de geboorte van het mormel hadden kunnen leiden, totdat ze zei: ‘Weet u, meneer. Ik ben manisch depressief.’
‘Dat zijn dan twee zielen op één buik, of hoe gaat dat gezegde.’
‘Bent u het ook?’
‘Ja ja.’
‘Met zelfmoordpogingen?’
‘Twee, ja.’
‘Kijk,’ zegt ze, en ze laat me haar linkerpols zien. Ik vertel haar maar niet dat het snijden in polsen in de lengterichting moet geschieden, wil men tot resultaten komen.
‘En weet u hoe het begonnen is?’ Ze begint te springen en te trippelen en in de lucht te slaan. ‘Nu ben je knock-out! Het is begonnen met Cassius Clay. Toen die zijn naam veranderde in Muhammed Ali, weet je nog? Dat vond ik toch zo erg, daar raakte ik helemaal hoteldebotel van.’
‘Ze moeten ook niet alles in de krant zetten.’
‘Nee. Terwijl ik niet van boksen hield. Dat ook nog.’
‘Wat was dan je bezwaar?’
‘Cassius Clay was zo’n mooie naam. En Muhammed Ali, zo heten wel een miljoen mensen.’
‘Je bedoelt: daar is een bokser die Frederik Fallaux heet en die op een persconferentie komt zeggen dat hij zijn naam verandert in Piet Jansen.’
‘Ja, ongeveer.’
‘Een boeiend begin van zo een nare ziekte.’
‘Hoe is het bij jou begonnen?’
‘Toen ik 17 was. Het kookte altijd van binnen, en opeens werd het gas uitgedraaid.’ Ik vertelde verder over mijn nachtelijke escapades langs het baanvak Alkmaar-Heiloo, en over een vrouw uit Castricum die van de zevende verdieping was gesprongen en meteen dood was. ‘Maar die was schizofreen, en dat is erger.’
‘Hoezo?’
‘Dan ben je jarenlang treurig en eenzaam en angstig. Dat zijn wij niet.’
‘Nee, godzijdank. Waar is Gijs?’
‘Achter gene bessenstruik. Hij zit nog wat na te peinzen over de tragiek van je Cassius Clay.’
‘Ik heet Sarah. Zeg maar Saar.’
‘Ik heet Ben. Zeg maar Ben.’
‘Ik ga koffie maken. Kom je mee?’
‘Graag, Sarah. Toevoeging van suiker met mate. Melk ietsje royaler.’

Lawaai.

Ik heb jarenlang als zetter gewerkt, in een paar drukkerijen. Het mooiste werk dat er is. Het mooist waren de klanten die met handgeschreven kopij naar je toekwamen. ‘Ik moet een folder hebben van vier pagina’s.’ Je veranderde stilzwijgend hun taalfouten, en een dag later liet je ze een verrassende zetproef zien.
Met wie ging je om? Met andere zetters natuurlijk, met vormgevers, typografen, werktekenaars. Je ging met de drukkers eigenlijk niet om. Toch zaten er onder de drukkers ook heel aardige lieden. Maar de machines waarmee ze werkten, maakten de godganse dag zoveel lawaai.
Pas in de jaren tachtig moesten er ‘gehoorbeschermende maatregelen’ worden genomen. Toen gingen de drukkers koptelefoons dragen. Ik heb nooit meer een drukker gesproken sindsdien.

donderdag 24 mei 2007

Eigenlijk niet.

Vanavond heb ik Francisco van Jole’s programma op de tv gezien. Francisco zegt vaak verstandige dingen. Het ging nu over associaties en vooroordelen, en daarover zei hij de dingen die daar altijd over worden gezegd en die misschien ook wel waar zijn. Ik zal er de volgende week nog een keer naar kijken, maar er moet dan wel iets nieuws gezegd worden.
‘Als je op puberale leeftijd eenmaal naar muziek geluisterd hebt, bijvoorbeeld naar een nummer van de Golden Earrings, dan blijft zo’n nummer je bij,’ zei hij. ‘Daarom hebben Radio Zus en Radio Zo ook zo’n succes. Want zo gaat het. Het gaat altijd zo.’
’ns Kijken of dat klopt. Ik ben geboren in 1953. De eerste muziek die ik me kan herinneren is een beatnummertje van de Beatles of de Holling Harries of de Snurking Animals. Ik weet het niet precies. De nummers waar ik later plezier aan beleefde, kwamen van Emerson, Blake & Palmer en van de Soft Machine en van Chicago Transit Authority. Ik zou u niet meer kunnen zeggen hoe die nummers heetten, en ook niet hoe die nummers gingen. Weer wat later, midden jaren zeventig, was er een goeie elpee van Bob Dylan met het toepasselijke nummer ‘Sarah’, dat ik mooi vond.
Ik heb, met andere woorden, nooit zo’n schrikmoment van de muziek gehad, op jonge leeftijd. Rond 1978 ontdekte ik Bach, gespeeld door Glenn Gould. Prachtige muziek. Later ga je ook Händel, Corelli, Vivaldi en hoe heten al die pruikenkoppen waarderen. Maar Bach-Glenn Gould, dat blijft voor mij het allermooiste.
Van tweeën één: of die theorie van Francisco klopt niet (‘dat gaat altijd zo’), of ik heb een uiterst lange puberale periode gehad.

SGP-jongens.

Het is toch wel een interessant volkje, die SGP-jongens. Veel meisjes zullen er niet bij zijn, vermoed ik, omdat meisjes over het algemeen verstandiger zijn dan jongens.
Die SGP-jongens gaan, goed of slecht gekapt, dat hangt er maar van af van welke kant je het bekijkt, die jongens lopen op de kamervoorzitster af en zeggen: ‘Mevrouw, kan het niet wat minder met het taalgebruik in de Tweede Kamer?’
Ik weet niet wat de kamervoorzitster ze heeft gezegd. ‘Scheert u weg’? Dat moet ze even gedacht hebben.
De jongens vinden het verschrikkelijk als er een ‘jeminee’, een ‘motherfucker’ of een ‘godverdomme’ valt. Of beter: ze zeggen dat ze het verschrikkelijk vinden. Daar beledig je God mee, en daar moeten we Hem voor behoeden. Maar God bestaat niet, dus dat argument vervalt. Trouwens, als Hij wel bestond, zou Hij toch, krachtens zijn Almachtigheid, enige ironie moeten bezitten, en dus kunnen lachen om al het gescheld van Zijn onderdanen.
Dus godslastering en zo, dat vervalt.
Het is eerder zo dat ze voorgeven de arme gristen te beschermen tegen kwetsing. Maar ja, jongens, wie gekwetst wil worden, wordt in deze wereld gekwetst. Ik word bijvoorbeeld niet gekwetst door de Bond Tegen Het Vloeken, maar je kunt je voorstellen dat wat kort aangebonden lieden. . .
In het algemeen is het zo dat je eerst luistert naar wat iemand zegt. Dan bekijk je hoe hij het gezegd heeft. En pas helemaal aan het eind vraag je je af of bepaalde woorden misschien niet beter vervangen hadden kunnen worden door andere. Dat is de volgorde in een beschaafde omgeving, jongens, een omgeving waarin jullie niet thuishoren.

God bestaat niet.

Ik ben een atheïst. Er bestaat geen God, geen hogere macht, en niet alleen in mijn leven. In het uwe bestaat Hij ook niet, wat u ook zegt. De hele jezuschristelarij gaat dus aan mij voorbij. Ik heb het geloof in een Messias, uitgelegd door kapelaans in middeleeuwse kledij, altijd onzinnig gevonden. Ik besta, en daar ben ik (min of meer) tevreden mee. En u bestaat, daar kan ik ook mee leven.
U kunt op het bovenstaande reageren door te zeggen: ‘Maar in mijn leven is Hij toch waarlijk verschenen!’ Daarop zeg ik dan: ‘Beste meneer, dat kan zijn. Dat Hij, zoals u dat noemt, waarlijk in uw leven is verschenen. Dan kent u die Jezus dus. U weet waar Hij woont. Geeft u me dan Zijn adres en postcode.’ En als u me dat niet kunt vertellen, moet u verder uw mond houden over dit onderwerp.
Mij zult u toch niet bekeren.