‘Dus dat heeft je nooit aangetrokken, Ben?’
‘Nee. Ik moet er niet aan denken. Reizen door Thailand, Vietnam, Maleisië, Australië, noem maar op. Of wat las ik laatst, reizen door de Andes. Bah.’
‘Jij vindt elke vorm van reizen tegennatuurlijk.’
‘Ja, eigenlijk wel. Een mens moet ongeveer blijven op de plaats waar hij geboren is, vind ik. Als je dus gaat emigreren naar zeg Denemarken of Portugal, dan moet je wel zeker weten of je rotzooi daar gewenst is. De rotzooi die je automatisch meeneemt daar naartoe.’
‘Dat is emigreren. Maar een wereldreis.’
‘Daar geldt eigenlijk hetzelfde voor. Stel, je gaat eerst naar Brazilië. Dan vind ik dat je Portugees geleerd moet hebben, anders versta je niemand. Heb je die taal eenmaal geleerd, dan wil je ook minstens twee jaar in Brazilië blijven. Daarna komt bijvoorbeeld Argentinië. Daar spreken de mensen Spaans. Moet je ook leren. Dan steek je over naar Fiji, ik weet niet wat de mensen daar spreken.’
‘Jij wilt je eigenlijk thuis voelen, waar je ook bent.’
‘Ja.’
‘Ook op vakantie in Bangkok, bijvoorbeeld.’
‘Ik op vakantie in Bangkok? Waar houd je me voor, Sarah?’
‘Of Sidney.’
‘Sidney?’
‘Ik hoor het al, een wereldreis zit er niet in.’
‘Nee, dat zit er niet in. Het spijt me. Het enige wat ik wel had willen meemaken - maar dat is nu natuurlijk niet mogelijk meer, met mijn etalagebenen - is een wetenschappelijke trip door de moerassen van zeg Florida, samen met een lepidopteroloog van het soort Nabokov.’
‘Als leerling.’
‘Als leerling, ja. Elke reiziger is een leerling. Als je naar Stavanger reist, dan zijn de mensen van Stavanger je leraren. Dan moet je dus Noors kunnen spreken.’
‘Je hebt gewoon heimwee, Ben. Geef het maar toe.’
‘Daar heb ik ook last van, ja. Toen ik twintig was, ging ik eens naar de stad Groningen. Een spannende stad, had ik vernomen of gelezen. Ik was daar twee dagen, en toen moest ik weer terug naar Noord-Holland. Een ander mens zou daar twee weken gebleven zijn. Ik vond ook zelf dat ik er veel langer zou moeten blijven, maar ik vertrok na een paar dagen, en ik was zielsgelukkig toen ik weer thuis was.’
‘Maar als je nu wat schrijft.’
‘Ik schrijf uitsluitend over Egmond, Alkmaar, Limmen.’
‘Maar een personage reist bijvoorbeeld per trein naar Brussel.’
‘Dat doet een personage niet bij mij, maar als hij dat doet, dan verzin ik eenvoudig alles. Dat personage, dat natuurlijk ook verzonnen is, reist per trein naar Brussel. Dat doe je in twee zinnen. Aankomst in Brussel, daarvoor kijk ik op het internet. Ook een paar zinnen. Dan gaat hij als de wiedeweerga natuurlijk terug, want wat heeft hij in Brussel te zoeken? Niets.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten